Marasme en atrepsie zijn woorden die ons vandaag niet veel meer zeggen maar in het verleden konden hongersnoden, slechte voeding en onbehandelde chronische ziekten voor een extreme vermagering van het gestel zorgen en allerlei aandoeningen. We nemen jullie mee naar een tijd waarin verhongeren in Antwerpen nog een alledaags fenomeen was.

Wat is marasme en wie krijgt het?

Marasme is een vorm van extreme ondervoeding die ontstaat door onvoldoende voedselinname. Er is zowel een tekort aan energie-inname als een eiwittekort. De patiënt verbruikt daarom zijn eigen spieren als energiebron. Hij ziet er daardoor erg mager en zelfs uitgemergeld uit. Marasme moet worden onderscheiden van kwashiorkor of hongerbuik waarbij er enkel een tekort aan eiwitten is en waarbij patiënten een dikke buik ontwikkelen. Toch zijn beide aandoeningen met elkaar verweven. Patiënten met kwashiorkor kunnen marasme ontwikkelen, en omgekeerd.

Het woord marasme komt van het Griekse marasmos, wat wegkwijnen betekent. De oorzaak van marasme is doorgaans armoede. Ook oorlogen, natuurrampen en epidemieën kunnen ervoor zorgen dat gezinnen niet aan voldoende voeding kunnen geraken. Vooral bij kleine kinderen kan dit tot ondervoeding lijden. Maar ook volwassenen kunnen aan marasme lijden. Toch wordt marasme niet enkel door voedselschaarste veroorzaakt. De eetlust kan verdwijnen door ouderdom, ziekte of dementie. Zo kan de eetlust minder worden omdat de smaakpapillen minder goed werken en doordat personen zich sneller verzadigd voelen. Op termijn krijgen ze niet voldoende voeding binnen om in hun dagelijkse energiebehoefte te voldoen. Ook anorexia nervosa, longontstekingen, lactose-intolerantie en meningitis kunnen lijden tot marasme. Marasme komt vandaag vooral voor in ontwikkelingslanden.

Illustratie van een gezin dat verhongert in Noord-Zweden, 1867.
(Bron: Fäderneslandet, oude Zweedse krant)

We zien marasme in de Antwerpse doodsoorzakenregisters bij alle leeftijden opduiken, al komt ze ook hier het meest voor bij de heel jonge en erg oude bevolking. In totaal stierven tussen 1820 en 1946 in Antwerpen 2.920 personen aan marasme. Er zijn verschillende varianten van marasme terug te vinden. Bij ouderen wordt de ziekte gelinkt aan seniliteit en dementie, maar ook aan geestesstoornissen. Marasme komt in de registers veelvuldig voor in combinatie met stuipen bij zuigelingen en tot slot zien we ook de combinatie met tumoren en gezwellen opduiken. In die gevallen gaat het vermoedelijk om een cachexie, waarbij ziekte de capaciteit of de lust om te eten verstoort.

Cachexie

Cachexie wijst eveneens op een extreme vorm van magerheid, maar het gaat in dit geval om een magerheid veroorzaakt door een chronische ziekte. Kankerpatiënten, personen met aids, tuberculose of bepaalde auto-immuunziekten kunnen aan deze toestand lijden. Het is tot op vandaag een slecht begrepen syndroom dat leidt tot oncontroleerbaar gewichtsverlies. Meer voeding zorgt in tegenstelling tot bij marasme niet tot een verbetering van de toestand. 870 personen stierven aan cachexie in de periode 1820-1946 in Antwerpen.

Atrepsie

Atrepsie is dan weer een verouderde term voor extreme ondervoeding bij zuigelingen. De oorzaak van de ondervoeding kan een gebrek aan voeding zijn, een zuigprobleem of een chronische diarree. Het resultaat is zowel dehydratatie als het wegsmelten van de vetlaag. De aandoening werd voor het eerst omschreven door de Franse pediater Marie Jules Parrot (1829-1883) in 1877.

Kaft van L’ Athrepsie, door Jules Parrot, 1877

Parrot ontdekte ook dat kinderen die ernstig ondervoed waren, asymmetrische misvormingen aan hun schedel kregen, waarbij één kant werd afgeplat (Plagiocéphalie athrepsique de Parrot).

Zuigeling met plagiocéphalie Bron: D. M. Greig, C.M., F.R.C.S.E. – “Is Plagiocephaly Ever A Birth Deformity?”, The Edinburgh Medical Journal v. 32, Public Domain.

Op lange termijn leidt atrepsie tot een onderkoeling van de baby, slechte bloedsomloop en overlijden. Zo’n 6.000 personen, onder wie voornamelijk kinderen, overleden in de periode 1820-1946 aan atrepsie in Antwerpen. In de Antwerpse registers vinden we ook volwassenen terug die overleden aan atrepsie. De termen marasme, cachexie en atrepsie werden dus gebruikt om extreme ondervoeding en vermagering aan te duiden.

Marasme, cachexie en atrepsie doorheen de tijd in Antwerpen

Wanneer we het aantal overlijdens aan marasme, cachexie en atrepsie in Antwerpen tussen 1820 en 1946 op een tijdlijn zetten, vallen een aantal opmerkelijke trends op. We zien een sterke daling in de loop van de 19de eeuw van het aantal overlijdens aan marasme. In de jaren 1820 stierven volgens de doodsoorzakenregisters meer dan 800 mensen aan de aandoening, bijna 4,5% van de totale overlijdens in dat decennium (!).

Al in de jaren 1830 zien we een sterke daling, dan stierf slechts 2,5% van de Antwerpenaren aan marasme (zie grafiek 1). De daaropvolgende decennia loopt het aantal nog verder terug. Om de oorzaak hiervoor te achterhalen is meer onderzoek nodig. Weerspiegelt de dalende trend van marasme werkelijk een lager aantal overlijdens aan ondervoeding? Was er minder voedselschaarste? Of, meer waarschijnlijk, was er een wijziging in de registratiemethode? Werd misschien een andere term gebruikt om verhongering te benoemen?

Grafiek 1: Procentueel aantal overlijdens in Antwerpen aan marasme, atrepsie en cachexie per decennium, 1820-1940
Bron: databank doodsoorzakenregisters S.O.S. Antwerpen

Wanneer we de databank van S.O.S. Antwerpen doorzoeken op termen als honger, vermagering, ondervoeding levert dat slechts enkele tientallen resultaten op. De term ‘voedingsstoornis’ duikt pas op vanaf de jaren 1920; ‘misère (physiologique’) wordt voornamelijk gebruikt om zuigelingensterfte aan te duiden in de jaren 1890, 1910 en 1920; ‘Défaut’ of ‘manque d’alimentation’ levert eveneens enkele resultaten op. De term inanition (hongersnood) levert 56 resultaten op.

Vanaf het jaar 1877 zien we vrijwel meteen na de introductie door Parrot, de term atrepsie opduiken. De overlijdens aan cachexie bereikten een hoogtepunt in de jaren 1940, toen was de ziekte verantwoordelijk voor ongeveer 0,5% van alle overlijdens. In de voorgaande decennia liggen de aantallen lager.

Geen van deze termen vult het dal op de grafiek tussen 1840 en 1880 op. Nochtans weten we dat dit een periode is van grote voedselonzekerheid in Vlaanderen. Vermoedelijk zijn er dus andere termen of andere ziektes actief, die op dit moment nog aan onze aandacht ontsnappen. Misschien kan een blik op de historische context ons verder helpen.

Oorzaken van honger en voedselschaarste in Antwerpen en Vlaanderen

Wanneer we de overlijdens aan marasme, cachexie en atrepsie samentellen zien we dat in Antwerpen tussen 1820 en 1946 zo’n 9.830 personen overleden aan de gevolgen ervan, ofwel 2% van de totale overlijdens. Om de oorzaken van deze overlijdens te achterhalen kan het nuttig zijn een blik te werpen op de historische context. Hoe zat het met de voedselbevoorrading in Antwerpen in de 19de en 20ste eeuw? Kunnen we crisissen identificeren?

Onderzoek van historica Catharina Lis naar armoede in Antwerpen toonde aan dat tijdens de Hollandse periode meer dan 20% van de Antwerpse bevolking ten laste viel van het Bureel van Weldadigheid, de voorloper van het huidige OCMW. Dat wil zeggen dat deze groep zo arm en behoeftig was dat ze recht had op bijstand. Deze situatie verbeterde licht aan het einde van de jaren 1820 maar ook in de daaropvolgende decennia, wanneer België een onafhankelijke natie werd, blijft armoede een erg groot probleem in de stad. Vele armen uit het platteland stromen toe, de industriële revolutie komt er slechts traag op gang en de traditionele ambachtenberoepen verliezen aan invloed.

De berekeningen van Lis tonen aan dat arme, grote gezinnen zelfs met de steun van het Bureel van Weldadigheid niet in hun basisbehoefte aan voeding konden voldoen. Essentiële voedingswaren zoals vlees, groente, fruit, melk, eieren en vetstoffen konden door de meeste arme gezinnen niet of amper aangekocht worden. Enkel waren die veel calorieën tegen een lage prijs opleverden, zoals brood en aardappelen, hielden deze gezinnen in leven. Hoe meer kinderen een gezin had, hoe groter de nood.

Een groot deel van de Antwerpse bevolking zweefde dus permanent op de rand van leven en dood. De minste prijsstijging van goedkope voedingswaren of het uitbreken van een epidemie kon dit wankel evenwicht verstoren. Schattingen van het aantal armen in Antwerpen tijdens de eerste helft van de 19de eeuw schommelen rond 34%, tijdens crisisperiodes kon dit oplopen tot 40 of 50% van de bevolking. Geldinzamelingen en liefdadigheid vormden slechts een kleine buffer.

In onderstaand fragment smeekt een groep Antwerpse arbeiders in een brief van 27 november 1830 (tevergeefs) om hulp aan de overheid om hun gezinnen te voeden. De brief biedt een uitzonderlijke inkijk in de leefwereld van de armen, die komen namelijk zelden zelf aan het woord in historische bronnen.

Citaat uit artikel “Revolte en repressie. De omwentelingsjaren 1830-1831” van Catharina Lis. (Bron Antwerpse Felixarchief M.A. nr. 754/2(1e), Buitengewone belasting ter ondersteuning der behoeftige klasse, Brief der werklieden, 27 november 1830)

De meest ingrijpende voedselcrisis van de 19de eeuw was ongetwijfeld de aardappelcrisis in de jaren 1840. In 1845 leidde een verwoestende aardappelziekte tot een vernietiging van een groot deel van de aardappeloogst. Deze crisis legde meteen de zwakte in de Vlaamse overlevingslandbouw bloot. Door de grote bevolkingsgroei waren de gronden sterk versnipperd en waren de pachtprijzen hoog. Vele armen waren in hun voedingspatroon sterk afhankelijk van de aardappel. Toen de prijs van de aardappel de hoogte inschoot, sloegen hongersnood en voedselschaarste ongemeen hard toe. West- en Oost-Vlaanderen, die al economisch getroffen waren door de instorting van de linnennijverheid als gevolg van de invoer van goedkoop katoen uit Engeland, kregen het bijzonder hard te verduren. Ook in Antwerpen was deze crisis voelbaar. Toen in 1846 bovendien de roggeoogst mislukte, nam het aantal hongerigen nog verder toe. Prijsspeculaties op de internationale markten, mede als gevolg van de Krimoorlog, zorgden ervoor dat de voedselschaarste aanhield tot ver in de jaren 1850.

Ets door Vandekerkhove, Misère des Flandres (1848) (bron: Canon van Vlaanderen)

Deze voedselonzekerheid bij een reeds verarmde bevolking zorgden voor oversterfte. Toch zien we marasme als doodsoorzaak dalen in de Antwerpse registers. Daarvoor zijn meerdere verklaringen mogelijk. Verzwakt door de honger waren de armen extra gevoelig aan infectieziekten, zoals dysenterie, typhus en cholera. In 1846-1847 kwam tyfus voor in de helft van alle Vlaamse gemeenten, 46.000 personen werden geregistreerd met de ziekte en 10.000 overleden eraan.

Wanneer we ook deze ziekten in de tijd bestuderen, krijgen we onderstaande grafiek (zie grafiek 2). In Antwerpen was dysenterie verantwoordelijk voor maximaal 0,13% van de sterfte per decennium. Typhus was maximaal verantwoordelijk voor 0,71% van de overlijdens per decennium. De verschillende choleraepidemieën maakten vele duizenden slachtoffers. In de jaren 1860 waren bijna 9% van alle overlijdens te wijten aan deze ziekte. Waarschijnlijk bezweek een deel van de bevolking dat onder ‘normale’ omstandigheden aan ondervoeding zou zijn gestorven aan deze besmettelijke ziekten.

Procentueel aantal overlijdens in Antwerpen aan marasme, atrepsie, cachexie, dysenterie, typhus en cholera per decennium, 1820-1940. Bron: databank doodsoorzakenregisters S.O.S. Antwerpen

Naast gastro-intestinale ziekten zijn ondervoede personen ook extra gevoelig aan ziekten zoals longontstekingen, mazelen en tuberculose. De daling van de overlijdens door marasme kan dus ook te wijten zijn aan het feit dat andere ziekten in de loop van de 19de eeuw beter worden geregistreerd en herkend.

Ook in de 20ste eeuw kende België enkele voedselcrisissen. Er waren vijf periodes van voedselschaarste: 1914-1918, 1918-1921, 1939-1940, 1940-1944, 1944-1948, in grote mate te wijten aan een enorme terugval of volledige opheffing van de externe bevoorrading van het land tijdens de oorlogen.

Conclusie

Dit kleinschalig onderzoek naar de oorzaak van de hongerdoden in Antwerpen illustreert dat één enkele doodsoorzaak nooit op zichzelf bestudeerd kan worden. Het gebruik van termen veranderde door de jaren heen. Om de werkelijke evolutie in het doodsoorzakenpatroon te onderscheiden van de evolutie in het gebruik van bepaalde ziektetermen is het belangrijk steeds meerdere doodsoorzaken mee te nemen in de analyse. We gaven hier slechts een eerste aanzet naar een onderzoek van ondervoeding in Antwerpen op basis van de doodsoorzakenregisters. Verder onderzoek op basis van deze registers kan duidelijk maken wanneer en hoeveel mensen werkelijk van honger omkwamen in de Scheldestad.

Bibliografie en meer lezen

  • “Meer dan één crisis”, www.cagnet.be – Centrum Agrarische Geschiedenis. https://cagnet.be/page/landbouw-1750-1880-crisis
  • Asaert Gustaaf, Ook dat was Antwerpen: een geschiedenis van de kleine man : over armoede en politieke onmacht, 2010.
  • Beeckaert, Esther, and Eric Vanhaute. “Whose Famine? Regional Differences in Vulnerability and Resilience during the 1840s Potato Famine in Belgium.” In An Economic History of Famine Resilience, edited by Jessica Dijkman and Bas van Leeuwen, 2019, pp. 115–41. New York: Routledge. https://doi.org/10.4324/9780429200632-7.
  • Bernardo Y Garcia, Luis Angel, Le Ventre des Belges. Une histoire alimentaire des temps d’occupation et de sortie de guerre (1914-1921 & 1939-1948) (De Belg en zijn eten. Geschiedenis van het voedselbeleid in tijden van bezetting en onmiddellijk na de oorlog (1914-1921 & 1939-1948)), in: Studies in Belgian History, vol. 4, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 2017, 493 blz. (ISBN 978-90-5746-998-5)
  • Burema,L. De voeding in Nederland van de middeleeuwen tot de twintigste eeuw. Assen, 1953.
  • Lis, Catharina, “Peilingen naar de armoede te Antwerpen in het midden der 19de eeuw”, in Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 1968, nr. 2, pp. 468-489.
  • Lis, Catharina, “Revolte en repressie. De omwentelingsjaren 1830-31 te Antwerpen”, Journal of Belgian History, 1972, 3-4, pp. 333-365.
  • Ronsijn, Wouter, and Eric Vanhaute. “From the Hungry 1840s to the Dear 1850s: The Case of Belgium’s Food Price Crisis, 1853–56.” The Agricultural History Review 66, no. 2 (2018): 238–60. https://www.jstor.org/stable/48634166.
  • Soly, Hugo, en Lis, Catharina. 1991. “Armoede in de Nieuwe Tijden (Tot Omstreeks 1850).” Lieve De Mecheleer (Ed.), De Armoede in Onze Gewesten van de Middeleeuwen Tot Nu, Brussel, Algemeen Rijksarchief.
  • Van Otterloo A.H., Eten en eetlust in Nederland, 1840-1990. Een historisch-sociologische studie. Amsterdam, 1990.
  • Vanhaute, Eric en Lambrecht, Thijs. “Famine, Exchange Networks and the Village Community. A Comparative Analysis of the Subsistence Crises of the 1740s and the 1840s in Flanders.” Continuity and Change 26, no. 2 (2011): 155–86. https://doi.org/10.1017/S0268416011000142.