Bij elk maandelijks interview komt het terug: wat onze vrijwilligers het meest bijblijft, is de torenhoge kindersterfte. Dat kinderen in het verleden gevoeliger waren voor infectie- en andere ziekten, hoeft ondertussen geen verdere toelichting. Maar soms kwam het onheil ook uit onverwachte hoek. Kindermoord is een doodsoorzaak die we af en toe in de registers zien opduiken. Het woord alleen is voldoende om koude rillingen over onze ruggengraat te sturen, maar hoe frequent was het fenomeen? En in welk historische licht moeten we het bekijken?

Wie er de doodsoorzakenregisters en de kranten van vroeger op naslaat, merkt dat kindermoord en misdaden tegen kinderen in het verleden vaker voorkwamen dan vandaag. Vooral de moord op pasgeborenen was ooit een frequent voorkomend maatschappelijk fenomeen. Vandaag staat het recht op abortus in de Verenigde Staten en sommige andere landen op de helling. Steeds luider weerklinken de stemmen die het opnemen voor het recht op leven van een ongeboren kind. De voorstanders van het recht op abortus counteren met het recht op zelfbeschikking van de moeder en de terechte vraag wat er moet komen van al die ongewenste kinderen. Reden voor ons om een duik te nemen in het lot van ongewenste kinderen in tijden voor legale abortus.

Historiek van het fenomeen kindermoord

Het lot van ongewenste of zwakke kinderen was in het verleden vaak wreed en triest. Het gebruik om zwakke borelingen aan hun lot over te laten of doelbewust te doden, was in het paleolithicum en neolithicum in zowat alle menselijke culturen aanvaard, zo toont archeologisch en antropologisch onderzoek aan. Het doel was vaak om de schaarse middelen te sparen voor diegenen die wel zouden overleven. Ook gezonde kinderen werden soms na de geboorte gedood om de aantallen van de samenlevingsgroepen onder controle te houden en hongersnoden te voorkomen.

Medea, tovenares uit de Griekse mythologie, die haar zonen doodt
Eugène Delacroix 1862

Ook in de oudheid en middeleeuwen kwam dit nog voor, al ging men niet over tot het actief doden van het kind. Ongewenste kinderen, misvormde kinderen of kinderen van het verkeerde geslacht werden soms buiten aan de elementen overgelaten. Dit werd niet als moord aanzien.

Het is pas onder invloed van het christendom dat er in onze streken verandering kwam in hoe men dacht over het te vondeling leggen van pasgeborenen. De Katholieke Kerk probeerde het fenomeen te bestrijden en installeerde een streng moreel verbod maar dit had weinig gevolg in de praktijk.

Mozes, achtergelaten tussen het riet,
Elizabeth Jane Gardner, 1878

Historische bronnen getuigen tot ver in de negentiende eeuw, en voor sommige culturen zelfs tot in de twintigste eeuw, van infanticide. In de negentiende-eeuwse kranten zien we het fenomeen nog bijzonder vaak opduiken. Daar werden geregeld berichten over gevonden babylijkjes gepubliceerd. De ongelukkige kleintjes waren versmacht, in een doek gewikkeld, begraven of met een steen om de hals in het kanaal gegooid. We lezen er over kinderen die zijn achtergelaten in het bos, in de vaart zijn geworpen, in een kistje op het kerkhof zijn achtergelaten, in een blikken doos verstopt in een park of in de beerput geworpen.

Historisch onderzoek naar kindermoord

Historisch onderzoek naar wat er met deze kinderen gebeurde, is niet zo eenvoudig. Waar het gebruik in de oudheid oogluikend werd gedoogd, gebeurde de moord op een pasgeborene in de negentiende eeuw steeds in het grootste geheim. Deze eeuw kan dan ook als een overgangsperiode gezien worden waarin de mentaliteit over pasgeborenen wijzigde. De kranten berichten enkel over de lichaampjes die per toeval toch werden gevonden. Naast kranten zijn ook de dossiers over kindermoord die werden aangelegd door het hof van assisen getuige van deze trieste overlijdens. Kindermoord werd als een aparte misdaadcategorie vastgelegd in de Napoleontische Code Pénal van 1811. Vanaf dan werden alle gevonden kinderlijkjes systematisch onderzocht en beschreven in een assisendossier. Het gerecht diende daarbij te kunnen aantonen dat het kind had geleefd en dat het dus niet om een miskraam ging.

In de periode tussen 1831 en 1860 werden in België 304 gevallen van kindermoord voor het gerecht gebracht (zie figuur 1.). Dat zijn er ongeveer tien per jaar met uitschieters in de provincies West- en Oost-Vlaanderen. De assisendossiers belichten uiteraard enkel de geregistreerde gevallen en geven ons geen zicht op de werkelijke schaal van het fenomeen. Over het aandeel verdoken kindermoorden is in wetenschappelijke kringen geen consensus. Sommigen menen dat het aantal geregistreerde moorden met vier moet vermenigvuldigd worden, anderen denken dat slechts één op tien kindermoorden werd ontdekt.

Figuur 1: Het aantal kindermoorden tegenover het aantal geboorten per Belgische provincie voor de periode 1831-1860. (Bron: Mieke Heirman, “Onzichtbare slachtoffers: een micro-onderzoek naar kindermoord in de negentiende eeuw in Oost-Vlaanderen op basis van assisendossiers”, Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 55(1). 2001, p. 353)

Onderzoek van de Gentse historica Mieke Heirman aan de hand van de assisendossiers van de provincie Oost-Vlaanderen wees uit dat 90% van de geregistreerde gevallen van kindermoord buitenechtelijke kinderen betrof. Daarbij kon zowel de moeder als de vader de dader zijn. In zowat alle gevallen was minstens één ouder betrokken bij de moord. In de meeste gevallen was de moeder de hoofdverdachte. Bijna steeds ging het om een ongehuwde vrouw uit een lagere sociale klasse die ongeschoold en behoeftig was en die na een éénmalige seksuele betrekking zwanger werd. In 7% van de geregistreerde gevallen beweerde de moeder dat de vader van het kind haar werkgever was, in 25% van de gevallen ging het om een losse vriend.

Bestraffing

De bestraffing van de moord op een (pasgeboren) kind was vaak afhankelijk van de gewoonten en de omstandigheden. In Europa werden vanaf de zestiende eeuw in navolging van een Franse wet van Hendrik II talrijke ordonnanties tegen kindermoord uitgevaardigd. Desondanks bleef kindermoord op grote schaal bestaan. Aan het einde van de achttiende eeuw werd kindermoord gelijkgesteld met gewone moord. Gebeurde de moord zonder voorbedachte rade (doodslag) dan was de straf levenslange dwangarbeid. Moord met voorbedachten rade leidde tot de doodstraf. Met de juridische hervorming van de Napoleontische Code Pénal verstrengde de bestraffing en was zij, ongeacht of de kindermoord met voorbedachten rade gebeurde of niet, strafbaar met de doodstraf.

Deze uiterst strenge houding van de wetgever ten opzichte van kindermoord moest voor eens en voor altijd komaf maken met het fenomeen. Toch werd er vaak rekening gehouden met verzachtende omstandigheden waardoor er een discrepantie ontstond tussen de wetgeving en de praktijk. Zo beoordeelden rechters geregeld dat de moeders niet toerekeningsvatbaar waren op het moment van de daad. Ze vonden de wetgeving te streng en pleitten voor versoepelingen.

Pas in 1867 werd de bestraffing, na lang aandringen door enkele rechters, teruggeschroefd en werd er opnieuw een onderscheid gemaakt tussen moord met of zonder voorbedachte rade. Als de dader van de moord de moeder bleek te zijn, werd bovendien rekening gehouden met haar sociale situatie. De straf werd teruggeschroefd naar 10 of 20 jaar dwangarbeid.

Weeshuizen en vondelingenschuiven

Met de uitbouw van weeshuizen en vondelingenschuiven probeerde de stedelijke overheid een antwoord te bieden op het fenomeen. Om te voorkomen dat ongewenste kinderen zomaar werden achtergelaten en stierven, richtte men vanaf 1812 vondelingenschuiven in, plaatsen waar radeloze moeders hun kind in veiligheid konden achterlaten. Eén schuif bevond zich in het vondelingenhuis aan de Sint-Rochuskapel in de Sint-Rochusstraat. Ook vandaag is er in Antwerpen nog een vondelingenschuif. Daarin komt nog gemiddeld één kind per jaar terecht. 

Vondelingenschuif van de Sint Rochusstraat
(© Felixarchief Antwerpen, Inventarisnr. GP#912)

Meer lezen:

  • Heirman, Mieke, “Onzichtbare slachtoffers. Een micro-onderzoek naar kindermoord in de negentiende eeuw in Oost-Vlaanderen op basis van assisendossiers.”Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 55(1), 2001, pp. 347-367.
  • Hoffer, Peter. Murdering Mothers: Infanticide in England and America, 1558–1803. New York: New York University Press, 1981.
  • Milner, Larry S. Hardness of Heart / Hardness of Life: The Stain of Human Infanticide. Lanham/New York/Oxford: University Press of America, 2000.
  • Steverlynck, Carine. Kleine martelaars: Een historisch document over misbruikte kinderen, kindermishandeling, incest en prostitutie. Antwerpen: Icarus, 1997.
  • Williamson, Laila.”Infanticide: an anthropological analysis”. In Kohl, Marvin (ed.). Infanticide and the Value of Life. New York: Prometheus Books, 1978, pp. 61–75.