• Berichtcategorie:Opmerkelijk

Het archief van de stad Antwerpen wordt, zoals velen onder jullie weten, bewaard in het Sint-Felixpakhuis. Dit indrukwekkende gebouw aan het huidige Willemdok deed in vroegere tijden dienst als pakhuis voor (koloniale) bulkgoederen zoals koffie, graan, huiden, thee en tabak. In december 1861, amper twee jaar nadat het pakhuis in gebruik werd genomen, ging het grotendeels in vlammen op. Kunnen de doodsoorzakenregisters helpen om de personen die het leven lieten tijdens de ramp te identificeren?

De brand

De brand begon om zes uur ’s avonds op 2 december 1861 in één van de ovens van de Viermolen, een suikerraffinaderij naast het Sint-Felixpakhuis. De dagploeg ruilde daar net met de nachtwacht toen de brand werd opgemerkt. In een mum van tijd sloeg het vuur in het hele gebouw. Meteen werd de brandweer opgetrommeld en in allerijl gingen ze samen met beschikbare omstanders aan het werk. Tegelijkertijd trokken enkele moedige mannen het aangrenzende Felixpakhuis binnen om kostbare waren en de administratie te vrijwaren.

Het vuur in de raffinaderij bleek niet te bedwingen. Toen de vlammen oversprongen naar de dakgoot van het Felixpakhuis werden de mannen die nog binnen waren aan de hand van trompetgeschal gewaarschuwd. Men wist dat het pakhuis snel zou branden, want het gebouw had geen binnenmuren en lag volgestapeld met licht ontvlambare goederen. Het dak van het Felixpakhuis stortte bijna onmiddellijk in. Volgens getuigenissen in de krant stond het hele gebouw in amper vijf minuten in lichterlaaie. Velen konden nog naar buiten lopen maar verschillende personen bleven in de brand.

Het hele terrein tussen de Oude Leeuwenrui en de dokken was in luttele uren tijd veranderd in een gigantische vlammenzee. De Viermolen en het Felixpakhuis waren allebei imposante gebouwen van een zevental verdiepingen die geheel in lichterlaaie stonden.

Brand van het Sint-Felixpakhuis en suikerraffinaderij De Viermolen, gravure door Joseph Vanhoof
(© Felixarchief, Stadsarchief Antwerpen)

De reddingsoperatie

Duizenden mensen waren op de brand afgekomen maar de aanwezige politie dwong hen om op afstand te blijven. De brandweer werd geholpen door militairen uit de kazerne en door andere mensen die met paard en kar brandbaar materiaal wegsleepten van de kaaien.

De Engelse zakenman Mr. Wood had een moderne blusspuit die 1000 liter per minuut kon spuiten, wat veel meer was dan de uitrusting van de brandweer (na de brand werd beslist om ook de Antwerpse brandweer te voorzien van zo’n moderne waterspuit die toen al in de Verenigde Staten en Londen werd gebruikt).

Mensen hielpen om de omliggende woningen leeg te maken, en meubels en huisraad in veiligheid te brengen. De hemel was gloeiend rood. De wijzerplaten van de Onze-Lieve-Vrouw Kerk gloeiden naar verluidt zo helder alsof ze zelf in vuur en vlam stonden.

De hitte van de brand was enorm. De kranten getuigen dat de pek van de schepen op het achterliggende dok smolt van de hitte. Eén zeil ging in vlammen op. Miljoenen vonken vlogen in het rond en daalden als een oranje regen op de omliggende schepen en huizen neer. Daar verzetten matrozen en burgers hemel en aarde om de schepen en daken nat te houden zodat zij niet in vlammen opgingen.

Brandende stukken hout en ander licht materiaal werden zo ver geslingerd dat ze slachtoffers maakten op de Paardenmarkt. De brand was zichtbaar tot in Middelburg en Mechelen. Daar werden de brandweerspuiten klaargemaakt en op de trein gezet om te helpen blussen.

Stadsnieuws, het Handelsblad, 3 december 1861, p. 3.

De slachtoffers

Zes dagen later, op 8 december, was de brand nog steeds niet helemaal gedoofd. Men begon wel voorzichtig met het ruimen van het puin, waarvoor maar liefst 200 werklieden werden ingeschakeld. Naarmate de puinruimers dieper het nog smeulende depot introkken, vonden ze restanten van de in de brand gebleven mannen terug. Boven de grote ingangspoort, op de eerste verdieping, vond men de resten terug van Fredericus Gustavus Hirsch, de 38-jarige onderdirecteur van het Sint-Felixpakhuis, die men herkende aan zijn gouden horloge waarop zijn naam was gegraveerd. Ook de pompier Nauwelaerts en de korporaal der pompiers Willems werden aan de hand van metalen objecten die ze bij zich droegen herkend, aldus het Handelsblad.

Onder de doden was ook de 49-jarige Frans Jacob Stoop. Stoop was inspecteur der stadswerken en zou weldra Bourla opvolgen als stadsbouwmeester. Zijn stoffelijke overschotten werden echter niet teruggevonden. De kranten vermelden ook ene sergeant Bruneel en in de overlijdensakten zien we ook een soldaat Delplique opduiken.

Opmerkelijk komt enkel Hirsch voor in het doodsoorzakenregister met als oorzaak ‘mort accidentelle’. Van de andere slachtoffers is in het doodsoorzakenregister geen spoor.

Tot overmaat van ramp vielen er enkele dagen na de brand bij het ruimen van het puin opnieuw elf slachtoffers toen één van de muren van het pakhuis het begaf. Zij komen wel allen voor in het doodsoorzakenregister. De meesten hadden als doodsoorzaak ‘mort accidentelle’, overlijden door ongeluk. De slachtoffers waren:

  • Stoops Josephus, 49 jaar, overlijden door ongeluk, schrijnwerker, vader van 9 kinderen;
  • De Groof Henricus Benedictus, 33 jaar, overlijden door ongeluk, smid;
  • Dellen Adrianus, 48 jaar, hoofdwonden, arbeider;
  • Gebruers Joannes Baptista, 29 jaar, overlijden door ongeluk, arbeider;
  • Imschoot Judocus, 48 jaar, overlijden door ongeluk, arbeider;
  • Pots Joannes Franciscus, 53 jaar, overlijden door ongeluk, leidekker;
  • Senten Petrus Antonius, 19 jaar, overlijden door ongeluk, arbeider;
  • Smits Martinus, 69 jaar, overlijden door ongeluk, voerman;
  • Van Bouwel Cornelius Jacobus, 44 jaar, overlijden door ongeluk, natiebaas;
  • Van Praet Egidius, 21, overlijden door ongeluk, arbeider;
  • Vanden Bulck Petrus, 45 jaar, overlijden door ongeluk, arbeider;
  • Braeckmans Petrus Josephus, 49 jaar, complicaties na beenbreuk, arbeider;

Materiële schade

De materiele schade was enorm. Naar schatting ging er tien miljoen Belgische Frank aan koopwaar in vlammen op. Dagen na de brand werd er ijverig gewerkt om te voorkomen dat de kelders van het entrepot vuur zouden vatten. Daar waren namelijk erg brandbare producten, zoals terpentijn, opgeslagen:

Yselijke brandramp, het Handelsblad, 4 december 1861, p. 2.

De kelders werden volgegoten met water om te voorkomen dat ook dit materiaal zou gaan branden. Hierdoor werden alle goederen die door de brand gespaard waren gebleven, alsnog door het water verwoest.

Heropbouw

Twee jaar na de brand werd het Felixentrepot opnieuw geopend, dit keer met een unieke binnenstraat die als brandgang een betere bescherming bij toekomstige branden moest verzekeren. Het depot deed honderd jaar dienst als pakhuis tot het in 1975 gedeeltelijk leeg kwam te staan en een beschermd gebouw werd. Sinds 2006 is het pand, na een grondige renovatie, de nieuwe thuis van het stadsarchief. Een bezoekje meer dan waard!

Meer lezen

  • ‘Yselijke brandramp: Brand van den entrepot St. Felix en de raffineerderij gezegd “de Viermolen”’, het Handelsblad, 3 december 1861, p. 2-3.  
  • ‘Brand in den Entrepot’, het Handelsblad, 8 december, p. 2.
  • https://oudedokken.gilbertus.com/pdf/028.pdf
  • De Rynck, P., Schoups I., en Talboom L.. Sint-Felix Pakhuis wordt Felixarchief. Antwerpen: Stadsarchief, 2006.