Een ‘doodsoorzaak’ waarvan we geen neerslag vinden in de doodsoorzakenregisters, maar die toch door velen werd gevreesd in de achttiende en negentiende eeuw, was schijndood. De angst om levend begraven te worden was alomtegenwoordig op het Europese continent. Hoewel schijndood zelden voorkwam, was de angst niet volkomen irrationeel.

Op 11 november 1876 verscheen in de krant het Handelsblad van Antwerpen het schrikwekkende verhaal van ene mevrouw Talon, die na een lichte ongesteldheid in een diepe coma viel. De vrouw werd dood gewaand en begraven in de familiegrafkelder. Een van de doodgravers had echter gezien dat zij een kostbare ring met een diamant aan haar vinger droeg en drong die nacht de kelder binnen om zich de ring eigen te maken. Omdat de ring niet gemakkelijk van haar vinger kwam, besloot de doodgraver de vinger met een mes af te snijden. Door de pijn, ontwaakte de vrouw uit haar coma en herrees ze uit de dood.

“L’inhumation précipitée” (De voorbarige begrafenis) van Antoine Wiertz (1854)

De angst voor schijndood wijst op een grote argwaan ten aanzien van de klassieke doodssymptomen. Er bestond inderdaad geen algemene overeenstemming over de manier waarop de dood ontegenzeggelijk kon worden vastgesteld. De apparatuur van destijds was niet steeds in staat om schijndood te onderscheiden van werkelijk klinisch overlijden. Mensen die in een diepe coma terechtkwamen, werden dus weleens per ongeluk begraven als de vitale levenstekenen, een polsslag en ademhaling, zo zwak waren dat ze niet konden worden gemeten. Medici hadden geen vertrouwen in hun overlijdensdiagnose en bedachten allerlei systemen om dit te compenseren.

Reeds in 1792 werd een eerste veiligheidskist ontworpen op vraag van de hertog von Braunschweig. Via een raampje en een luchtgat konden de begraven persoon aangeven dat hij nog leefde. De kist kon met een sleutel langs buiten geopend worden. Andere ontwerpen verbonden de ledematen van de doden met een bel bovengronds zodat ze konden rinkelen bij een heropstanding. Aan het einde van de negentiende eeuw werden lijkkisten steeds ingenieuzer. Ze werden voorzien van vuurwerk, sirenes en zelfs van telefoons.

Een veiligheidskist ontworpen door Christian Henry Eisenbrandt

In tal van Europese steden werden schijndodenhuizen of wachtmortuaria opgericht waar de lichamen van overledenen werden geborgen tot de ontbinding inzette en men zeker was dat ze konden worden begraven. De lichamen werden verbonden aan een alarmsysteem dat een wachter verwittigde wanneer iemand terug tot leven kwam. Ook in testamenten specifieerden personen voorzorgsmaatregelen om niet levend begraven te worden. Sommigen vroegen om hun hoofd van hun romp te verwijderen alvorens te worden begraven. Anderen om hun hart met een spies te doorboren.

Op 24 augustus 1866 verschenen in het Handelsblad van Antwerpen opnieuw een melding van schijndood. Het ging deze keer om twee cholerapatiënten die bijna te snel waren begraven in het Gentse Ledeberg. De eerste was een meisje dat er zelf in slaagde uit haar slecht gesloten kist te kruipen. De tweede was een man die al was bijgezet in de familiegrafkelder. Hij werd ineengekrompen aangetroffen in een hoek van de grafkelder de dag nadat de kist werd opgeborgen.

Cholerapatiënten bevonden zich wel vaker in comateuze toestanden die moeilijk van de dood waren te onderscheiden. Om die reden gingen er in de tweede helft van de negentiende eeuw stemmen op om de termijn tussen het vermeende overlijden en de begrafenis te verlengen. De officiële richtlijn was om 24 uur te wachten alvorens te begraven, maar lokaal waren er grote verschillen, net omdat de termijn niet wettelijk vast lag. Vooral op het platteland werd vaak sneller begraven omdat er minder manieren waren om de lichamen te bewaren. De angst om levend begraven te worden, vormde de directe aanleiding om de vaststelling van overlijden te laten uitvoeren door een arts in plaats van door de ambtenaar van burgerlijke stand.

Vandaag worden mensen zelfs zonder geavanceerde technologie doodverklaard. De doodstekens worden nu als gemakkelijk herkenbaar beschouwd. De ademhaling en hartslag vallen weg, de pupillen verwijden zich en het lichaam reageert niet meer op pijn. Daarna koelt het lichaam af, waarna de lijkstijfheid intreedt en er lijkvlekken ontstaan. En hoewel de angst om levend begraven te worden in de twintigste eeuw afnam, lijkt ze toch niet volledig verdwenen. Sommige mensen vragen namelijk om begraven te worden met hun gsm in het geval ze zouden wakker worden in een kist . In België is het echter verboden om niet biologisch afbreekbare voorwerpen mee te begraven.

Lees meer

  • Van Dorpe S., “Onzeker overlijden. Mentaliteitsstudie van de angst voor schijndood en overhaaste begrafenissen in diachronisch en Europees perspectief op basis van literatuuronderzoek.” Licentiaatsthesis, Universiteit Gent, 2006.
  • Hendrickx J., “Het Antwerpse begrafenisgebeuren. Evolutie van mentaliteit en rituele schouwspel inzake de lijkbezorging tijdens de periode 1685-1850: een diptiek.” Licentiaatsthesis, KUL, 1988.
  • Velle K., Begraven of cremeren: de crematiekwestie in België. Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1992.
  • Janssens J., “De dood te Antwerpen van 1850 tot 1914.” Licentiaatsthesis, KUL, 1996.
  • Ariès P., L’Homme devant la mort, Le Seuil. Paris, 1977.
  • Bruhier d’Ablaincourt J. Dissertation sur l’incertitude des signes de la mort, et l’abus des enterremens, & embaumemens précipités. Paris, 1745.