• Berichtcategorie:Opmerkelijk

In het Antwerpse doodoorzakenregister zien we te pas en te onpas arbeiders die door ongelukken stierven. Het doodsoorzakenregister is een stille getuige van zo’n arbeidsongeval op 8 maart 1906. Toen noteerden onze vrijwilligers zes doden die aan meervoudige breuken en inwendige bloedingen overleden: Augustus Philips Embrechts, timmerman, 25 jaar; Guilielmus Fredegandus Paeshuyzen, timmerman, 46 jaar; Philips De Hondt, schilder, 48 jaar; Josephus Peters, timmerman, 53 jaar en Desiderius Johannes Henricus Bolsius, boodschapper, 19 jaar en Henricus Hermanus Loose, timmerman, 43 jaar.
 
Na enig opzoekingswerk blijken de mannen slachtoffer te zijn van de instorting van een gebouw in de Korte Ridderstraat in de Sint-Andrieswijk. Kort voordien had de stad daar enkele werkmanshuizen aangekocht om er een nieuwe lagere school voor meisjes te bouwen. De voorgevels van de werkmanshuizen werden behouden en achter deze gevels werd een volledig nieuw schoolgebouw opgetrokken. Op het gelijkvloers van het nieuwe gebouw zou een turnzaal komen met daarboven twee verdiepingen klaslokalen.
 
Op 8 maart waren dertien werkmannen actief in het gebouw: drie plafonneurs, zeven timmermannen en drie werktuigkundigen. Omstreeks half vijf in de namiddag voelden de plafonneurs, die op de tweede verdieping aan het werk waren, hun stelling beven. Toen zij naar beneden keken zagen ze dat de vloer onder hun voeten langzaam wegzakte. Zij renden, alarm roepend, voor hun leven naar beneden. Zij waren nog maar pas het gebouw ontvlucht toen de tweede verdieping inzakte en neerstortte op de eerste, die vervolgens, het gelijkvloers bedolf.
 
Zodra de eerste stofwolk was gaan liggen, kon men de situatie evalueren: de timmerlieden die werkzaam waren op het gelijkvloers waren bedolven door de eerste en tweede verdieping. De machinisten die in de kelder aan het werk waren, hadden zich nog net naar de trap richting gelijkvloers kunnen begeven. De ruimte boven deze trap had het dankzij een stevige balk op de eerste verdieping niet begeven. Zij waren ingesloten maar leefden.
 
Meteen probeerde de toegestroomde menigte om de bedolven mannen te bevrijden maar toen zij het puin begonnen te ruimen, begaf ook de gevelmuur het, die was overeind gebleven tijdens de eerste instorting. Vier van de redders werden bedolven onder het puin. Twee daarvan waren op slag dood, de twee anderen werden afgevoerd naar het gasthuis.

© Het Huisgezin, 18 maart 1906

Op dat moment arriveerden de pompiers die aan de opruimingswerken begonnen. Ook twee artsen, die onze invoerders ongetwijfeld kennen, dokter Jacquet en dokter Van Der Zypen kwamen ter plaatse om eerste hulp aan de gewonden te verlenen. Wat later werden de pompiers bijgestaan door een detachement van 37 man genietroepen onder leiding van commandant De Gole. Het werk werd ’s avonds verdergezet met behulp van licht uit acetyleenlampen. Vier mannen werden levend van onder het puin gehaald.

Om half negen ‘s avonds besliste de commandant de zoektocht te stoppen uit vrees voor de veiligheid van zijn troepen. Op dat moment nam de toezichter van de stadswerken, de heer Melis, over. Hij zette zijn 50 werklieden aan het werk en ging zelf op de hoop puin staan, roepend naar mogelijke overlevenden. Een flauwe stem antwoordde ‘hier ben ik, mijnheer Melis’. Het ging om Free Paeshuyzen, vader van 11 kinderen. Met de grootste voorzichtigheid ging men aan het werk om de man te bevrijden. Pas om 11u20 lukte dat. Paeshuyzen bleek ernstig gewond en werd in allerijl afgevoerd naar het ziekenhuis waar hij de volgende dag alsnog aan zijn verwondingen overleed.
 
Later werden ook de lichamen van August Embrechts, Jef Peters en Henri Loose teruggevonden, wat het totale slachtofferaantal op zes mannen bracht. De meesten onder hen lieten een vrouw en kinderen achter.

Lees meer

  • Instorting van eenen bouw, het Handelsblad, 9 maart 1906, p. 1-2
  • Schrikkelijk ongeluk te Antwerpen, het Laatste Nieuws, 10 maart 1906, p 1.
  • Schrikkelijk ongeluk te Antwerpen, het Nieuws Van Den Dag, 10 maart 1906, p. 1-2.