Dementie is al duizenden jaren bekend. Zowel de Assyriërs, de Grieken als de Romeinen beschreven de symptomen ervan. Ook in de doodsoorzakenregisters vinden we tal van verwijzingen naar deze aandoening. Vandaag weten we dat het merendeel van de gevallen van dementie veroorzaakt wordt door de ziekte van Alzheimer. Maar liefst 20% van de wereldbevolking ouder dan 80 jaar wordt slachtoffer. Maar er is hoop. Het medisch inzicht in de ziekte gaat de laatste decennia met rasse schreden vooruit. Dat was ooit anders.

Dementie is een verzamelnaam voor aandoeningen waarbij er progressieve stoornissen in het geheugen optreden, maar ook taal-, spraak- en/of gedragsstoornissen kunnen voorkomen. Deze stoornissen beïnvloeden het vermogen om dagdagelijks goed te kunnen functioneren. Er zijn meer dan 50 soorten dementie. Ze treden op omdat de hersencellen afsterven. De achteruitgang bij dementie is sneller dan bij het normale verouderingsproces.

Dementie kan veroorzaakt worden door een ziekte of een hersenletsel zoals een beroerte. De meest voorkomende oorzaak van dementie (ca. 70%) is de ziekte van Alzheimer. Vandaar dat in de volksmond dementie vaak verward wordt met Alzheimer. Zo’n 4% van de wereldbevolking boven 65 jaar lijdt aan deze ziekte. Eenmaal ouder dan 80 jaar loopt dit op tot 20%. Andere oorzaken van dementie zijn onder meer de ziekte van Parkinson, de ziekte van Huntington, kanker, alcoholisme, syfilis en aids. 

Dementie van de oudheid tot de vroegmoderne tijd

Dementie is al vele eeuwen gekend. Grote denkers en artsen uit de oudheid zoals Pythagoras, Hippocrates, Cicero en Aretaeus van Cappadocië beschreven de aandoening. De mentale aftakeling werd door Galenus van Pergamon (2de eeuw na Christus) met de Griekse term ‘môrôsis’ aangeduid (in het Latijn ‘dementia’ of in het Nederlands letterlijk ‘zonder geest’). Deze klassieke inzichten werden tijdens de middeleeuwen, toen er bijzonder weinig medische aandacht was voor de aandoening, vergeten. Destijds werd dementie gezien als een onvermijdelijk gevolg van ouderdom. 

Vanaf de zestiende eeuw was er terug meer aandacht voor mentale aandoeningen en daarmee kwam dementie opnieuw in de kijker. Dementie werd op één hoop gegooid met idiotie en krankzinnigheid. Thomas Willis, de lijfarts van koning Karel II van Engeland, maakte in 1684 een classificatie van ideotie, in zijn boek Practice of Physick. Hij onderscheidde, naast aangeboren ideotie, nog vijf mogelijke oorzaken namelijk ouderdom, ziekte, alcoholisme, hoofdtrauma’s en langdurige epilepsie. Een eeuw later, in 1776, stelde William Cullen, een Engelse patholoog, een classificatie van alle ziekten op. Seniele dementie werd daarin voor het eerst als een aparte medische entiteit geïsoleerd. De aandoening werd omschreven als “verval van waarnemingsvermogen en geheugen bij hoge leeftijd” en onder de mentale stoornissen geclasseerd.

Philippe Pinel die gekken ontketent in het Parijse Bicêtre hospitaal in 1793 (© Charles Muller, c. 1840-50, the Library of the Academy of Medicine, Paris, France)

Doorbraken in de negentiende eeuw en de ontdekking van de ziekte van Alzheimer

Op een echte doorbraak in het begrip van dementie is het wachten tot de negentiende eeuw. Onder invloed van de Franse arts Philippe Pinel vindt er een revolutie plaats in de omgang met krankzinnigen, waaronder gedementeerden tot dan toe werden gerekend. Als vader van de moderne psychiatrie streefde Pinel naar een meer humane behandeling van mensen met mentale stoornissen. Door krankzinnigen niet langer op te sluiten zoals criminelen, maar te verzorgen en te observeren met het oog op een behandeling groeide het inzicht in mentale aandoeningen zoals dementie enorm. 

De eerste beschrijving van wat de ziekte van Alzheimer lijkt te zijn, in 1838, wordt toegeschreven aan Jean Esquirol, een leerling van Pinel. Hij beschreef ‘seniele dementie’, een aandoening die toeneemt met de leeftijd. In zijn boek Des Maladies Mentales somt hij de mogelijke ‘oorzaken’ op (zie tabel 1). Zijn lijst weerspiegelt hoe men in die tijd dacht over dementie.

Tabel 1: Oorzaken van dementie volgens Jean Esquirol

Esquirol was de eerste die dementie van ideotie onderscheidde. De laatste aandoening is aangeboren, terwijl dementie een verlies van capaciteiten in de loop van het leven inhoudt. In de eerste Belgische doodsoorzakennomenclatuur die vanaf 1867 in gebruik werd genomen, werden dementie en idiotie nog onder één noemer geklasseerd. 

Normale hersenen (boven) en hersenen aangetast door de ziekte van Alzheimer(onder)

Zeven jaar na Esquirol, in 1845, publiceerde de Duitser Wilhelm Griesinger een handboek over geestesziekten dat ‘preseniele’ of ‘vroegtijdige dementie’ erkende. Uit autopsies bleek dat er bij deze aandoening sprake was hersenatrofie (aantasting en krimp van de hersenen). De rapporten van Esquirol en Griesinger hadden destijds echter weinig impact. 

Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw kwam er een grotere interesse voor de ouderdomsproblematiek. De bevolking leefde immers steeds langer. Het vakgebied van de geriatrie ontstond en besteedde meer aandacht aan dementie bij ouderen. De vraag of dementie een onvermijdelijk gevolg was van veroudering of een afzonderlijke ziekte stond daarbij centraal. 

Een gevolg van ouderdom of een ziekte?

Een belangrijke doorbraak kwam er in 1906 door de Duitse arts Emil Kraepelin en zijn leerling Alois Alzheimer. Alzheimer kon via de techniek van zilverkleuring tijdens de autopsie van een 51-jarige vrouw, Auguste Deter, aangetaste hersencellen identificeren. Deter verbleef sinds 1901 in een psychiatrische inrichting. Haar aftakeling was door Alzheimer nauwlettend gerapporteerd. Na haar dood stelde hij bij haar autopsie uitgebreide atrofie en afzettingen van een ongeïdentificeerde substantie in de hersenen vast.  Zo kon hij als eerste de link leggen tussen de klinische kenmerken van dementie en de fysieke letsels in de hersenen. Tegen het eind van de jaren 1920 waren er voldoende gevallen van de ziekte van Alzheimer gedocumenteerd om het verband met hoge leeftijd te ontkrachten. Het ging dus wel degelijk om een ziekte en niet om een symptoom van ouderdom.

Auguste Deter, de eerste gediagnosticeerde patiënte met Alzheimer (1902)

In de Antwerpse doodsoorzakenregisters komen verschillende verwijzingen naar dementie voor, naargelang de vermeende fysieke of mentale oorzaken. Deze opdeling was vaak giswerk, want de medische kennis van het brein toen was nog erg beperkt. Dementia organica, zo dacht men, werd veroorzaakt door een fysiek probleem in de hersenen en werd onderscheiden van vormen van dementie die door neurologische aandoeningen werden veroorzaakt, zoals dementia praecox wat we vandaag kennen als schizofrenie. Dementia paralytica duidt op een aantasting van de hersenen door syfilis. Onder dementia senilis begreep men dementie veroorzaakt door ouderdom. Tot ver in de twintigste eeuw dacht men dat cerebrale arteriosclerose (slagaderverkalking in de hersenen) de oorzaak was van deze ouderdomsdementie. Ook dit zien we in de Antwerpse doodsoorzakenregisters waar seniliteit en dementie vaak samen met arteriosclerose werden geregistreerd. De term ‘ziekte van Alzheimer’ komt trouwens niet voor in onze registers. De ziekte heeft ongetwijfeld wel een lange voorgeschiedenis onder de benamingen ‘seniliteit’, ‘aderverkalking’ en ‘dementie’. 

Groeiend inzicht in de twintigste eeuw

Lange tijd werd gedacht dat de ziekte van Alzheimer een zeldzame aandoening was. Verschillende onderzoekers ontdekten in de jaren 1960 dat de ziekte echter niet alleen verantwoordelijk was voor vroegtijdige dementie bij 50- tot 60-jarigen, maar ook bij de oudere bevolking. Hierdoor nam het aantal mensen dat als alzheimerpatiënt werd beschouwd, enorm toe. 

In de jaren 1980 en 1990 waren er opnieuw enkele grote doorbraken. De Antwerpse moleculaire biologe Christine Van Broeckhoven speelde hierin een belangrijke rol. Zij ontdekte dat een bepaald eiwit (het zogenaamde amyloïde voorlopereiwit) samenklontert in de hersenen en verantwoordelijk is voor allerlei ziekten, waaronder ook de ziekte van Alzheimer. Bart De Strooper, een andere Belgische onderzoeker, ontdekte dat het slecht functioneren van moleculaire ‘schaartjes’ (de zogenaamde presenilinen) klonters en placques (verdikkingen van de vaatwanden) veroorzaken. Deze schaartjes zijn verantwoordelijk voor het doorknippen van het amyloïde voorlopereiwit. Wanneer zij hun werk niet naar behoren doen, komt er een stukje vrij dat gaat plakken en aan elkaar klontert. Samengeklonterd amyloid is toxisch voor de hersencellen en veroorzaakt celdood. Hierdoor ontstaat dementie.

Amyloïde plaques in de hersenen

Door deze ontdekkingen kreeg men een beter inzicht in de oorzaken en ontwikkeling van de ziekte. Maar een geneesmiddel is er nog niet. De behandeling blijft tot op vandaag grotendeels gericht op een vertraging van de ontwikkeling van de ziekte. Wetenschappers kijken wel met vertrouwen naar de toekomst. 

Meer lezen: