• Berichtcategorie:Opmerkelijk

In de crisisperiode die we momenteel doormaken zijn we extra dankbaar voor de competente, moderne en breed toegankelijke ziekenzorg die ons ter beschikking staat. Maar waar en door wie werden zieken in het verleden verzorgd? We overlopen in deze tekst in vogelvlucht de historiek van de Antwerpse ziekenzorg.

In het verleden werden zieken in hoofdzaak opgevangen en verzorgd door familie, dat was in Antwerpen niet anders. Er bestond een wettelijke en maatschappelijke verplichting om zieke familieleden thuis te verzorgen, indien de financiële middelen dit toelieten. Men spreekt dan van informele zorg. Daarnaast ontstonden er reeds vroeg meer formele vormen van ziekenzorg waarbij zowel geestelijke als stedelijke overheden structuren voor ziekenzorg opzetten. Sinds de vroege middelleeuwen had de kerk een voortrekkersrol in de zorg voor zieken. In Antwerpen zien we de allereerste vormen van georganiseerde ziekenzorg ontstaan rond de Onze-Lieve-Vrouwkerk, de latere kathedraal. Daar zijn reeds in de elfde eeuw de voorlopers van het Sint-Elisabethgasthuis te vinden. Het noemde toen nog het Onze-Lieve-Vrouwgasthuis. De zorg voor de zieken was er in handen van de Gasthuiszusters die volgens de leer van Augustinus leefden.

Vanaf 1238 verhuisde het gasthuis naar haar huidige locatie op het Elzenveld, in de Lange Gasthuisstraat, waar het in de loop der jaren geleidelijk werd uitgebreid. Het gasthuis was eeuwenlang de eerstelijnshulp voor de stad en doorstond talloze crisissen zoals de pestepidemie van 1438 – 1439, het beleg van Antwerpen in 1584-1585 en de choleraepidemieën van de negentiende eeuw. Er werden standaard twee patiënten samen in één bed gelegd en in crisistijden lagen de zieken zelfs op de grond, met alle gevolgen van dien. De capaciteit van het gasthuis bleek meer dan eens onvoldoende, al zeker wanneer er ook gewonde soldaten moesten worden opgevangen. Ook matrozen kwamen er terecht, wanneer ze verzorging nodig hadden. Aangezien ze als mobiele groep vaak in verband werden gebracht met de verspreiding van besmettelijke ziekten fungeerde het hospitaal vaak als crisiscentrum bij de uitbraak van epidemieën. In de loop der jaren richtten de Gasthuiszusters tal van zorginstellingen op die tot vandaag een belangrijke rol spelen in de Antwerpse ziekenzorg (zie verder).

Sint-Elisabethgasthuis anno 1565, detail uit de kaart van Virgilius Bononiensis (https://dams.antwerpen.be/asset/M2MqqUJAPTtBIiFSQcxqptum)

Behoeftige zieken werden ook bijgestaan door de Tafels van de Heilige Geest en de Kamer der Huysarmen. Deze liefdadigheidsinstellingen zamelden aalmoezen in voor de armen van de stad en organiseerden bedelingen aan huis. Zieken konden daarnaast ook terecht in de talrijke godshuizen die zowel door particulieren, ambachten, geestelijken of door stedelijke autoriteiten werden ingericht. Deze godshuizen boden in de eerste plaats onderdak aan behoeftigen, zoals armen of ouderen. Medische zorg was er ondergeschikt aan de sociale zorg of caritas, het zielenheil stond centraal. Eén zo’n gasthuis was het Sint Julianusgasthuis dat in 1303 werd opgericht als een passantenhuis waar arme reizigers kost en inwoon ontvingen. Het is een van de oudste liefdadigheidsinstellingen in Antwerpen.

De pestepidemieën zorgden reeds in 1496 voor de oprichting van een gasthuis voor pestlijders in de Sint-Rochusstraat. Sinds 1532 was in de straat ook de voorganger van het negentiende-eeuwse Zinnelozengesticht (cf. doodsoorzakenregisters: insensés) gevestigd. Ook het klooster van de Grauwzusters in de Lange Sint-Annastraat stond in voor de zorg voor pestslachtoffers. De stad bouwde rond 1550 ook verschillende pesthuizen in de Nieuwstad en een leprozerie die gelegen was aan het Galgenveld, het huidige Harmoniepark. Verder ving ook het klooster van de Zwartzusters in de Zwartzustersstraat zieken op.

Het Pesthuis te Antwerpen, onbekende graveur, PK.OP.21070, Collectie Stad Antwerpen, Museum Plantin-Moretus

Na de Franse Revolutie werd het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen opgericht. Met dit orgaan nam de staat formeel zijn rol op in de organisatie van de ziekenzorg. Al wie niet thuis kon worden verzorgd, kon vanaf nu terecht in door de stad bestuurde gast- en ziekenhuizen. Hiermee nam de overheid de bovenhand in de zorg voor zieken, en verloor de kerk haar voortrekkersrol. De Gasthuiszusters werden uit het Sint-Elisabethgasthuis ontzet en het gasthuis werd opgenomen in het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen. Vanaf de vroege negentiende eeuw werd daarom verwezen naar het gasthuis als ‘burgerlijk gasthuis’. Die verwijzing zien we ook opduiken in de doodsoorzakenregisters van die tijd (BGH (afkorting voor Burgerlijk Gasthuis), hôpital civil). De zusters zetten hun zorgwerk echter verder en verpleegden de zieken thuis. Vanaf 1824 werden ze wegens gebrek aan ander kundig personeel opnieuw ingezet in de ziekenzorg in het gasthuis.

Hof van Liere, Prinsstraat 1863, Foto door Edmond Fierlants, o:lvd:13283145, Collectie Stad Antwerpen, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience

De nood aan een aparte opvang voor gewonde soldaten groeide door de invoering van de conscriptie in 1798. Hierdoor bleven dienstplichtigen onder militair toezicht tijdens hun herstel. Tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw was in het Zuidkasteel een ziekenzaal gehuisvest waar militairen werden opgevangen. Deze ziekenzaal vinden we in de oudste doodsoorzakenregisters terug onder de benaming ‘citadelle’. In 1810 werd het Hof van Liere in de Prinsstraat opgeëist door de Franse Commissaris van de Republiek als hospitaal voor zo’n 450 militairen. Ook na de nederlaag van Napoleon in 1815 bleef deze functie behouden en werd voor het eerst de benaming ‘Krijgshospitaal’ gebruikt. Na de onafhankelijkheid van België in 1830 werd het hospitaal herdoopt als ‘Militair Hospitaal van Antwerpen’ (cf. doodsoorzakenregisters: MH (afkorting voor Militair Hospitaal), hôp(ital) mil(itaire)). Het hospitaal was ook gekend als het ‘Prinsenhospitaal’.

Hof van Liere, Prinsstraat 1863, Foto door Edmond Fierlants, o:lvd:13283145, (Collectie Stad Antwerpen, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience)

Het was rond deze tijd dat ook het Sint-Vincentius gesticht ontstond (1825). Aanvankelijk was het gesticht, dat werd bestierd door de Zusters van Liefde in de Sint-Vincentiusstraat, bedoeld om kostgangers en ongeneesbaren op te vangen. Pas later, in 1922, werd het gasthuis officieel erkend als ziekenhuis en werd het ingericht om zieken te verplegen. Tijdens de twintigste eeuw werd er ook een materniteit en een school voor verpleegsters en vroedvrouwen ingericht.

De enorme toename van de Antwerpse bevolking in de tweede helft van de negentiende eeuw zorgde voor een toevloed aan hulpbehoevenden. Het Sint-Elisabethgasthuis geraakte permanent overbevolkt. In 1846 richtte Constance Teichmann, dochter van gouverneur Theodore Teichmann, daarom het kindergasthuis Louise-Marie op, genoemd naar de eerste Belgische koningin. Het gasthuis begon erg bescheiden in een gehuurd huis aan de St-Jorisvest. Constance Teichmann zette er zich persoonlijk in voor de zieken, wat haar de bijnaam ‘Engel van Antwerpen’ opleverde. In 1851 verhuisde het kindergasthuis naar de Everdystraat 35. Op dat moment waren 47 ‘dames van liefdadigheid’ werkzaam in het gasthuis. Tijdens de jaren 1930 was het gasthuis ook gekend onder de naam Klein gasthuis of het Kindergasthuis der Meistraat, waar het sinds 1877 gevestigd was. Het kon toen zo’n 70 behoeftige kinderen opvangen. In 1959 werd een ziekenhuis met dezelfde naam geopend op de hoek van de Desguinlei en de Karel Oomsstraat.

Gedurende het grootste deel van de negentiende eeuw waren het kindergasthuis, het militair hospitaal en het Sint-Elisabethgasthuis de enige echte ziekenhuizen in de stad. Men was dan ook volkomen onvoorbereid op de cholera-epidemieën (1832, 1848, 1866, 1892) die de onmiddellijke aanleiding vormden voor de oprichting van enkele nieuwe zorginstellingen. De epidemie had pijnlijk aangetoond dat de zorginfrastructuur in het Antwerpse aan vernieuwing en uitbreiding toe was. Het stadsbestuur begon een grondige saneringsoperatie en ook de oude Spaanse vesten werden afgebroken. De epidemie had grondig huisgehouden in de randgemeenten van de stad. Onder andere Merksem was zwaar geteisterd omwille van de nabijheid van de Antwerpse haven, waarlangs de ziekte het land binnen kwam. De meisjesschool werd er tijdelijk ingericht als noodlazaret. Deze allesbehalve optimale oplossing en het besmettingsgevaar dat ermee gepaard ging, was de aanzet voor de oprichting van een volwaardig gasthuis in Merksem. In 1868-1869 werd daarom het Gasthuis Sint-Bartholomeus opgericht.

Aan het einde van de negentiende eeuw nam het liberale stadsbestuur onder leiding van burgemeester Leopold de Wael het initiatief om de zorginfrastructuur van de stad ingrijpend te vernieuwen. De medische kennis ging in deze periode met rasse schreden vooruit, onder meer dankzij de ontdekkingen van Louis Pasteur en Robert Koch, en de bestaande ziekenhuizen waren verouderd en te klein. Daarom werd het Stuivenberggasthuis opgericht. De architectuur van het gasthuis werd bepaald door een prestigieuze ontwerpwedstrijd wat resulteerde in een voor die tijd ultramodern gasthuis met ronde ziekenzalen dat internationaal werd geprezen. Het gasthuis opende de deuren in januari 1885. Het voorzag in gespecialiseerde afdelingen om de verspreiding van besmettelijke ziekten tegen te gaan. Bij gebrek aan opgeleid zorgpersoneel, namen aanvankelijk ook hier de Gasthuiszusters een deel van de zorg op zich. In 1902 richtte het hospitaal echter een professionele opleiding in voor lekenverplegers en verpleegsters. Tot dan was de ziekenzorg steeds in handen geweest van religieuzen of leken zonder professionele scholing.

Een groep verpleegsters van het Stuivenberggasthuis, onder leiding van directeur Jules Veirden (rechts) in 1908. (Stadsarchief Antwerpen, Felixarchief)

In de loop van de twintigste eeuw werd het gasthuis uitgebreid met een Bewaarhuis voor geesteszieken dat het in 1896 gesloten Zinnelozenhuis uit de Sint-Rochusstraat verving. Andere zorginstellingen die tijdens deze liberale vernieuwingsgolf werden opgericht zijn het jongenstehuis in de Durletstraat en het Meisjestehuis in de Albert Grisarstraat.

Hoewel de Gasthuiszusters sinds 1824 terug aan het werk waren in het Sint-Elisabethgasthuis, waren zij niet langer eigenaar. In 1887-1890 richtten zij in de Lokkaardstraat een eigen ziekenhuis op, het Sint-Camillusziekenhuis. Al snel werd Sint-Camillus een vaste waarde in de stad en de nieuwe thuishaven van de zusters. Vanuit Sint-Camillus groeide de koepel van verzorgingshuizen van de Gasthuiszusters, ook buiten Antwerpen. Zo openden ze het Sint-Erasmusziekenhuis te Borgerhout (1877) en het Sint-Augustinusziekenhuis te Wilrijk (1938). Sint-Camillus werd in 1909 uitgebreid met een afdeling gericht op de verzorging van werkongevallen, vernoemd naar de hierboven vermeldde Constance Teichmann.

Sint-Camillusgesticht, afdeling Constance Teichmann

Ook andere congregaties richtten rond deze tijd hun eigen zieken- en gasthuizen in. De Kliniek der Heilige Familie in de Congostraat en de Lange Pothoekstraat werd in 1882 gesticht door de Zusters Franciscanessen, missionarissen van Maria met als doel schoolkinderen en hun families of arme personen te verplegen. In de Lange Beeldekensstraat richtten de Zusters Dochters der Wijsheid in 1903 het Clementina verpleeghuis op, dat voorzag in kosteloze zorg voor behoeftigen. In Hoboken werd in 1900 het gods- en gasthuis Hoge Beuken verbouwd tot een ziekenhuis dat aan de behoeften van de tijd moest voldoen.

In 1907 werd het Adolf Stappaertsgasthuis opgericht in de Lage Hobokenweg 10, bij het Kiel. Het gasthuis was gespecialiseerd in besmettelijke ziekten en had aparte zalen voor patiënten met longtering, rodehond, tyfus, pokken, mazelen, enzovoort. Een andere gespecialiseerde kliniek die rond de eeuwwisseling het levenslicht zag, was de Nottebohm Kliniek, die werd opgericht als dermatologisch ziekenhuis door Maria Amelia Nottebohm-von Laer, lid van de Duitse handelaarsfamilie Nottebohm. In 1899 opende zij een dermatologische kliniek ter behandeling van lupus en andere huidziekten. Ook hier namen de Gasthuiszusters de dagelijkse ziekenzorg in handen.

Het Moederhuis in de Vinkenstraat kwam tot stand in opdracht van het Bestuur van de Burgerlijke Godshuizen. Het werd in gebruik genomen in 1909 en kon zo’n 60 behoeftige vrouwen ontvangen. In 1911 richtte de naamloze vennootschap Clinique de l’Espérance ook een Moederhuis op in de Hobokenstraat.

In deze moderniseringsgolf kon het militaire hospitaal niet achterblijven. De gebouwen in de Prinsstraat waren oud en niet aangepast aan moderne ziekenzorg. Dat leidde tot de bouw van het Militair Hospitaal Antwerpen, of het zogenaamde Mariagasthuis, langs de Marialei in Berchem dat opende in 1910. Het hospitaal zou snel zijn nut bewijzen want in augustus 1914 werd Antwerpen de Eerste Wereldoorlog ingesleurd. Het belang van de Antwerpse haven zorgde ervoor dat de stad werd belegerd, met alle slachtoffers van dien. De belasting voor de bestaande ziekenhuizen werd verlicht door 22 hulpgasthuizen van het Rode Kruis die in totaal 10.000 bedden telden. In 1915 sloten de Duitsers deze hulpposten en richtten ze zelf lazaretten in.

Militair Hospitaal, Mariagasthuis (Stadsarchief Antwerpen, Felixarchief)

Affiche van het Rode Kruis 1914-1918 (Stadsarchief Antwerpen, Felixarchief)

Na de oorlog, in 1922, werd de eeuwfeestkliniek (Clinique du Centenaire) opgericht op initiatief van de gegoede Antwerpse burgerij (de Société coopérative Hôpitaux & cliniques) die er het honderdjarig bestaan van onafhankelijk België mee wilde vieren. De kliniek, gelegen in de Harmoniestraat 68, telde in de jaren dertig zo’n 50 ziekenkamers. Na de Tweede Wereldoorlog ging de eeuwfeestkliniek op in de koepel van de Gasthuiszusters. Na 1980 werd de kliniek vernieuwd en smolt ze samen met twee andere instellingen van de gasthuiszusters: Kliniek Joostens (Mozartstraat) en de materniteit van Beerse.

In 1923 opende Raymond Casman, diensthoofd inwendige ziekten van het Sint-Elisabethgasthuis, een kliniek voor radiologie en radiotherapie in de Lange Lozanastraat. De Kliniek Casman was de eerste Belgische kliniek voor geïntegreerde kankerbestrijding met radium.

Afdeling radiologie van het Sint-Elisabethgasthuis, ongedateerd (Stadsarchief Antwerpen, Felixarchief)

In 1925 werd de Commissie van Openbare Onderstand (in de doodsoorzakenregisters vaak afgekort als C.v.O.O.) opgericht. Ze zette het werk van het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen en de Burelen van weldadigheid voort en is de voorloper van het huidige Openbaar Centrum van Maatschappelijk Welzijn (O.C.M.W.). De Commissie van Openbare Onderstand van Antwerpen beheerde verschillende zorginstellingen, en bereidde de werkzaamheden ook uit buiten de stadsgrenzen. Het Cuylitshof in Kalmthout (1933) en Villa Zonnelicht (1926) in Ekeren, waren beide herstellingsoorden waar zieke kinderen uit Antwerpen terecht konden om te genieten van de helende werking van gezonde plattelandslucht. Ook het Sanatorium Joostens (1905) op de Kapellei in Sint-Antonius-Brecht, waar mannelijke tuberculoselijders terecht konden, kwam onder het beheer van de Commissie.

In 1933 werd in de Nationalestraat de Leopold II kliniek geopend. Deze kliniek was een toevoeging aan het reeds bestaande Instituut voor Tropische Geneeskunde waar geneesheren en zorgpersoneel werden opgeleid om tropische ziekten te behandelen en in de koloniale gebieden te gaan werken. In het ziekenhuis werden koloniale zieken en zeelieden die een tropische ziekte hadden opgelopen, opgevangen.

Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog was er nood aan extra instellingen om de gewonde burgers en soldaten te verzorgen. Opnieuw richtte het Rode Kruis enkele hulphospitalen in, onder meer in het Instituut van de Zwijgende Zusters, het Stedelijk Handelsinstituut in de Durletstraat, het klooster van de Zusters der Liefdadigheid, het Sint-Ignatius Instituut, het Marie-José tehuis en het Koninklijk Paleis aan de Meir. Ook in de bestaande hospitalen werden extra hulpposten ingericht (Eeuwfeestkliniek, Sint-Vincentius, Adolf Stappaerts). Op 22, 23, en 24 december 1944 werd het Adolf Stappaertsgasthuis door drie bommen getroffen. Het gasthuis werd geëvacueerd en de diensten werden overgebracht naar het Meisjestehuis in de Albert Grisarstraat, waar reeds een hulpgasthuis voor oorlogsgewonden was. Na de oorlog werden de lokalen van het voormalig Meisjesweeshuis volledig ingenomen door het het Adolf Stappaertsgasthuis. Later werden deze gebouwen gebruikt voor het Algemeen Kinderziekenhuis Good Engels. Nog later krijgt het ziekenhuis de naam Algemeen Kinderziekenhuis Antwerpen en Koningin Paolaziekenhuis.

Meisjeshuis in de Albert Grisarstraat, later Adolf Stappaertsgasthuis en Good Engels kindeziekenhuis

Reeds in 1945 werd hard gewerkt aan de verdere uitbreiding en vernieuwing van de Antwerpse verzorgingsinfrastructuur. De Gasthuiszusters richtten het Sint-Gabriëlziekenhuis op in de Lange van Peltstraat 25, een materniteit met een 20-tal bedden. In opdracht van de Commissie van Openbare Onderstand werd dat jaar eveneens gestart aan het project van het Medisch Heelkundig Instituut Middelheim, waarvan de ontwerpfase een kwarteeuw in beslag zou nemen. Het moderne ziekenhuis moest de verouderde infrastructuren van het Sint-Elisabethgasthuis en het Stuivenberghospitaal ontlasten. Vandaag maken deze hospitalen deel uit van het Ziekenhuis Netwerk Antwerpen (ZNA), de grootste gezondheidszorgorganisatie van België.

Meer lezen:

  • Costy T., “De romantische geschiedenis van Constance Teichmann en de kliniek Louise-Marie”, in Annales collegii medici Antwerpiensis, 38, 1984, pp. 1-28.
  • De Corte G., Torfs L., Van Looy A., Van Bulck J. en Wauters E.. Gedreven vrouwen: Gasthuiszusters van Antwerpen. Halewijn. Antwerpen, 2010.
  • De Haes J. (éd.), Het St.-Elisabethgasthuis te Antwerpen. 750 jaar gasthuis op ’t Elzenveld (1238-1988), Brussel, 1988.
  • De Keyser B., Vints L., De Mayer J., Dhaene L., Rzoska B. en Velle K., Er is leven voor de dood. Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. Tentoonstelling: 30 oktober 1998-10 januari 1999, Het Elzenveld, Sint-Jorispand, Antwerpen. Catalogus, Antwerpen, 1998.
  • K. De Schrijver, ‘Cholera in Antwerpen in de negentiende eeuw’, Vlaams Infectieziektebulletin, uitgave door het Agentschap Zorg & Gezondheid van de Vlaamse Overheid (2006) n° 2, p. 6-8.
  • Kint A., van der Laan M., Marinus M. J., Nauwelaerts M., Schoups I., Verbeeck S.. Waar is de tijd? 1200 jaar Antwerpen, de Antwerpenaren en hun armen en rijken. Zwolle: Waanders, 1997.
  • Liefdadig Antwerpen. Repertorium van de werken en instellingen van openbare en private liefdadigheid, volksgezondheid en sociale voorzorg van de Antwerpse agglomeratie. Commissie van Openbare Onderstand. Antwerpen, 1930, 1935, 1950.
  • Lombaerde P., Strecker W., Thiers D., Boving K. en Jacobs M., Het militair hospitaal Antwerpen. Van ziekenhuis tot woonhuis, Antwerpen, 2003 (Werkgroep militair hospitaal).
  • Loos, J.. Geschiedenis der gasthuiszusters van Antwerpen sedert hun ontstaan tot op onze dagen. Veritas. Antwerpen, 1912.
  • Van De Ven F., Het weldadigheidsbureel van Antwerpen, Antwerpen, 1909, p. 93-104.
  • Van Roy, V. De Geschiedenis herhaalt zich? Omgaan met infectieziekten en epidemieën doorheen het Antwerpse verleden en heden, in HistoriANT 8, 2020.
  • Van Roy, V., Ziekenhuizen in de Lage Landen tijdens de Nieuwe Tijd.  Herbestemming, uitbreiding en beginnende ‘specialisatie’, in: Geschiedenis der Geneeskunde, 13 (2009), n° 1 [Publicatie ter gelegenheid van het symposium en de tentoonstelling bij het 125-jarig bestaan van het Stuivenbergziekenhuis te Antwerpen, 25 april 2009], p. 20-31.
  • Vercauteren G., Zo ziek, zo oud en zo alleen. De uitbesteding van behoeftige ouderen in en om Antwerpen (1811-1910). Belgisch Tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, 21, 2001. , p.
  • Verhelst D. Arm in Antwerpen. Geschiedenis van de armenzorg en sociale politiek te Antwerpen. OCMW Antwerpen, 1993.