• Berichtcategorie:Opmerkelijk

In maart 1903 werd in het Andrieskwartier een drieling geboren. Dat dat een uitzonderlijke gebeurtenis was, leren we uit de kranten van die tijd. Maar hoe bijzonder was een drieling vroeger? En wat waren de overlevingskansen van de drieling uit de Schuitstraat? Vrijwilliger Jaap Haasnoot zocht het voor ons uit.

Auteur: Jaap Haasnoot

Een drieling in de Schuitstraat

Ten huize van Ferdinandus Matthyssens en zijn vrouw Cornelia Caus, woonachtig aan de Schuitstraat 86 werd in maart 1903 een drieling geboren. Joanna Josephina zag als eerste het levenslicht op 29 maart, Maria Ludovica en Paulina Leopoldina volgden kort daarna op 30 maart.

Zeldzame foto van een drieling uit de negentiende eeuw, Delano drieling,  1868
(© Fotograaf: Baxter & Adams, Chelsea, MA) 

Waarschijnlijk vond de geboorte plaats kort voor en na middernacht. Uit berichten in de kranten valt op te maken dat de geboorte een grote impact had op zowel de ouders als de omgeving. In Het Handelsblad van 2 april 1903 valt het volgende te lezen:

Daar moet ge dief voor zijn.

Verleden week werd in de Schuitstraat, in een arbeidersgezin, een drieling,

drie frissche gezonde meisjes, geboren en dat was in die buurt, natuurlijk, een heel affaire.

Iedereen wilde den drieling zien, iedereen bracht wat bij en de doop was een heele gebeurtenis: met drie ruituigen reed men naar St-Andries.

En sedert dien staat het niet stil voor dit huis der Schuitstraat.

Welnu, zoudt ge nu gelooven dat er kerels zijn die deze gebeurtenis hebben geexploiteerd om … te stelen! Zoo ten minste beweert de Matin.

Een behendige kerel is van huis tot huis gegaan in zekere buurten, om dier zaak van den drieling uit te leggen, te doen uitschijnen hoe deze vermeerdering de kosten van het huishouden zal doen toenemen en natuurlijk te eindigen met een discreet beroep op de liefdadigheid.

En zoo heeft de man reeds hier en daar centen losgemaakt.

Maar ’t zou hem duur kunnen te staan komen als de politie hem bij den kraag moest pakken.”

Het kwam, zo blijkt uit het krantenbericht, ook toen al voor dat kwaadwillenden misbruik probeerden te maken van de situatie.

Het Sint-Andrieskwartier, waar het gezin woonde, was een arme arbeidersbuurt. De schrijver John Wilms beschrijft de wijk in zijn boek “De Parochie van Miserie“ als volgt:

Sint-Andries was een arme volkswijk met hoge bevolkingsdichtheid. Iedereen leefde dicht op mekaar, met gezinnen van tien of meer personen in een kamer, oude en ongezonde krotten als woning. Men leefde veelal en zeker in de zomer op straat, wat een hechte band maar ook regelmatig agressie meebracht. Er woonden ambachtslieden, kramers en winkeliers, kleine industriëlen en arbeiders uit de volksklasse actief als leurder, pakkendrager, boodschapper. Veel arbeiders werkten in de haven, veelal als dokwerker.”

De vader van de drie meisjes was volgens de geboorteregisters smid van beroep. In oudere akten wordt als beroep arbeider vermeld. Het gezin zal het niet breed hebben gehad. Dat blijkt ook wel uit het volgende artikel in Het Laatste Nieuws van 26 april 1903.

“Een zeldzaamheid!

 Uit Antwerpen schrijft men ons:

Zaal Victoria, Diepestraat: Maandag, van 5 ure namiddag, worden in deze zaal, de drie kinderen (een drieling) van de echtgenooten Ferd. Matthyssens, wonende Schuitstraat 86, tentoongesteld. De opbrengst is gansch ten voordele van bedoeld gezin.”

Een groot gezin

De beide ouders zijn geboren en getogen in Antwerpen en getrouwd op 21 augustus 1897. Het paar woonde op dat moment naast elkaar in de Volksstraat 3 en 5. Zij kregen samen al minstens vier kinderen voor ze in het huwelijksbootje stapten:

  • Isabella, geboren in 1889 en door Ferdinand Matthyssens bij de geboorte erkend; enkele maanden na de geboorte overleed Isabella volgens het doodsoorzakenregister van 1889 aan stuipen (convulsions);
  • Catharina Josephina, geboren in 1891; Catharina werd pas bij het huwelijk in 1897 erkend en gewettigd;
  • Joannes, geboren in 1893, niet erkend door de vader; Joannes overleed ruim zes maanden na de geboorte volgens het doodsoorzakenregister van 1894 aan pokken (variole);
  • Carolina, geboren in 1895; zij werd bij het huwelijk erkend en gewettigd;
  • Petronella, geboren vlak na het huwelijk in 1897.

In 1903 volgde dan de drieling. De drie meisjes hebben de geboorte goed doorstaan, zoals blijkt uit het bericht in Het Handelsblad, waar de drieling omschreven wordt als “drie frissche gezonde meisjes”. Het gezin bestond toen vermoedelijk uit de ouders en zes dochters. Helaas zijn Joanna Josephina en Paulina Leopoldina, twee meisjes van de drieling een paar weken na hun geboorte op respectievelijk 6 en 7 mei 1903 overleden, volgens het doodsoorzakenregister aan bronchitis. Mogelijk heeft het paar nog meer kinderen gekregen in de jaren nadat de drieling was geboren.

Hoe ontstaat een meerling?

Meestal komt er één eicel vrij bij de eisprong of ovulatie. Wanneer deze eicel bevrucht wordt, kan dit leiden tot een zwangerschap met één embryo in de baarmoeder. Dit geldt voor de meeste zwangerschappen. Soms komen er twee eicellen vrij tijdens de ovulatie. Wanneer deze allebei bevrucht worden ontstaat een tweelingzwangerschap (zie fig.1). Er is dan sprake van een twee-eiige tweeling. Een twee-eiige tweeling kan hetzelfde geslacht hebben, maar het kan ook een jongen en een meisje zijn. Het DNA van de baby’s is niet identiek aan elkaar. Ze lijken niet meer op elkaar dan iedere andere broer en zus.

Figuur 1. Ontstaan van een twee-eiige tweeling (NVOM.nl)

Een tweelingzwangerschap kan ook ontstaan doordat uit één bevruchte eicel, die zich snel na de bevruchting splitst, twee baby’s groeien. Er is sprake van een eeneiige tweeling. Beide baby’s hebben dan identiek DNA en hebben dus hetzelfde geslacht en lijken op elkaar als twee druppels water. Ongeveer twee op drie van de tweelingen zijn twee-eiig, ongeveer één op drie ééneiig.

Bij eeneiige tweelingen is het belangrijk om te weten op welk moment in de zwangerschap de splitsing van de bevruchte eicel heeft plaatsgevonden. Het moment waarop de splitsing plaatsvindt, bepaalt of de embryo’s zich in gescheiden (fig. 2) of een gezamenlijke vruchtzak bevinden en of ze een gezamenlijke of gescheiden placenta hebben (fig. 3 en 4). Als de splitsing heel laat plaatsvindt, kan dit zelfs leiden tot een onvolledige splitsing, waardoor een Siamese tweeling ontstaat.

Figuur 2: Eéneiige tweeling met eigen vruchtvliezen (NVOM.nl)
Figuur 3: Eéneiige tweeling met elk een eigen vruchtvlies (NOVM.nl)
Figuur 4. Eéneiige tweeling met een gemeenschappelijke vruchtvliezen en placenta (NVOM.nl)

Er kunnen ook drie eicellen vrijkomen bij de eisprong. Wanneer deze alle drie bevrucht worden, kan een drie-eiige drieling geboren worden. Deze hebben onderling evenveel overeenkomsten als ‘gewone’ broertjes en zusjes. Ze hebben immers geen identiek DNA.

Een twee-eiige drieling ontstaat wanneer er twee bevruchte eicellen zijn, waarvan één zich één keer splitst. Twee van de drie embryo’s zijn als het ware een ‘identieke tweeling’ binnen de drieling en hebben dus identiek DNA. De drieling bestaat dus uit eeneiige tweeling en een derde kind uit een andere eicel. Een eeneiige drieling ontstaat wanneer één bevruchte eicel zich twee keer splitst. Ze hebben identiek DNA, zijn dus van hetzelfde geslacht en lijken sprekend op elkaar.

Figuur 5. Ontstaan van drielingen: een-eiig (links), twee-eiig (midden), drie-eiig (rechts).

De in 1903 in de Schuitstraat geboren drieling bestond uit drie meisjes. Er valt nu niet meer na te gaan of zij een-, twee- of drie-eiig waren. Maar hoe bijzonder was de geboorte van een drieling? En hoe hoog is de sterfte onder drielingen vlak na de geboorte?

Hoe uniek zijn drielingen en andere meerlingen?

De kans op een drielinggeboorte was in het verleden zowel in Nederland als in België ongeveer één op 10.000 (0,01%). Er wordt dan uitgegaan van volkomen natuurlijke processen. De kans op een drieling is ongeveer 100 keer kleiner dan de kans op een tweeling. Rond 1900 was in de meeste Europese landen de kans op een tweeling ongeveer twaalf op 1000 geboorten (1,2%). In 1907 vonden in Antwerpen 7056 geboorten plaats, waaronder 64 tweelingen. Het percentage tweelingen bedroeg dus in dat jaar 0,9%, ongeveer overeenkomend met de verwachting. Tussen 1861 en 1920 zijn in Antwerpen 25 drielingen gevonden in 271.106 geboorteakten. Dit is een kans van 0,01%, gelijk aan de verwachting. In Antwerpen vonden tussen 1901 en 1910 ruim 70.000 geboorten plaats, zoals blijkt uit de geboorteregisters van Antwerpen. Statistisch gezien zouden er dan ongeveer zeven drielingen geboren moeten zijn. In Het Handelsblad wordt in die periode melding gemaakt van twee drielingen. De in 1903 in de Schuitstraat geboren drieling en verder een in 1907 in de Lange Veldstraat geboren drieling. Deze laatste bestond ook uit drie meisjes.

Ook deze drie meisjes verkeerden na de geboorte in goede gezondheid. Na ruim vier maanden is één van de drie meisjes overleden aan ‘athrepsie’ (ernstige ondervoeding), zoals valt te lezen in het doodsoorzakenregister.

Beide krantenberichten vermeldden dat alle kinderen in een blakende gezondheid verkeerden bij de geboorte. Drielingen waarvan een deel van de kinderen of alle kinderen dood werden geboren, of die kort na de geboorte overleden, werden niet vermeld in de kranten. In de periode 1901-1910 zijn in de overlijdensakten twee drielingen te vinden waarvan alle kinderen dood werden geboren (in 1901) of kort na de bevalling zijn overleden (in 1907). De vader van de in 1901 doodgeboren drieling was de Antwerpse geneesheer Arthur van de Velde (zie fig.6).

Figuur 6. overlijdensakte van één van de drie doodgeboren kinderen van de geneesheer Arthur van de Velde

In totaal zijn tot nu 33 drielingen gevonden in de Antwerpse geboorteaktes. Het betreft de periode 1820 – 1932. Het gaat dus om 99 kinderen. Eens het databestand compleet is, zal dit aantal mogelijk nog stijgen. Van deze 99 kinderen werden er 47 doodgeboren en overleden 15 kinderen al in de eerste week na de geboorte. Na twee jaar waren er nog slechts vier kinderen in leven (zie fig. 7).

Figuur 7. Percentage kinderen in leven vanaf de geboorte (drielinggeboorten) op basis van 33 drielingen in Antwerpen tussen 1820 en 1932.

Een week na de bevalling was nog maar 37 procent van de kinderen in leven. En na één jaar minder dan 10 procent. De kindersterfte onder gewone kinderen was in de negentiende eeuw ongeveer 50%, terwijl dit bij drielingen meer dan 90% was. Meerlingen worden bijna altijd te vroeg geboren en hebben een lager geboortegewicht, wat de kans op vroegtijdig overlijden vergroot.

Volgens het Belgisch bureau van de statistiek bedroeg in 2020 het percentage doodgeboorten 0,043% en het aantal kinderen dat gedurende het eerste levensjaar overleed 0,029%. In totaal dus ongeveer 0,7%. Onder meerlingen lag dit percentage rond de 2,8%. Aanzienlijk lager dan de ruim 90% uit de negentiende eeuw. De medische vooruitgang, betere voeding en betere hygiënische omstandigheden hebben voor een enorme daling van het percentage doodgeboorten en kindersterfte gezorgd.

De kans op een drieling bleef in België en Nederland onveranderd tot ongeveer 1975. Daarna nam de kans op een drieling toe. Deze stijging kan aanvankelijk verklaard worden door de toename van de maternale leeftijd. Vrouwen krijgen op steeds hogere leeftijd kinderen. Bij vrouwen tussen 35 en 40 is de kans dat er meerdere eicellen vrijkomen bij de ovulatie twee keer zo groot als bij vrouwen jonger dan 25, waardoor de kans op een meerling toeneemt. De verklaring hiervoor is dat de kans op onregelmatigheden in de ovulatie toeneemt met de leeftijd.

Vanaf ongeveer 1980 begint de frequentie drielingen sterk toe te nemen. In 1990 was dit aantal gestegen van ongeveer één op 10.000 tot ongeveer zeven op 10.000 geboorten (zie fig. 8). De verklaring hiervoor ligt in de introductie van vruchtbaarheidsbehandelingen, zoals behandelingen met ovulatiestimulerende middelen en in-vitrofertilisatie (IVF) waarbij meerdere embryo’s teruggeplaatst worden in de baarmoeder.

De eerste in-vitrofertilisatie (IVF) vond plaats in 1978. Sinds het toepassen hiervan en andere nieuwe medische technieken in combinatie met het terugplaatsen van doorgaans meerdere embryo’s in de baarmoeder, nam het aantal het geboorten van meerlingen, en dus ook het aantal drielingen spectaculair toe. Nadat gynaecologen meer terughoudend werden met het terugplaatsen van embryo’s in de baarmoeder, zien we vanaf ongeveer 2000 in de meeste West-Europese landen een dalende trend. In Nederland is het aantal drielingen gedaald van 0.7% in 1990 naar 0,3 % in 2005, dus drie op 10.000 (zie fig. 2); nog altijd een factor drie meer dan voor 1980.

Figuur 8. Drielinggeboorten sinds 1970 in vijf West-Europese landen
(bron: diverse Statistische bureaus, zoals het CBS in Nederland en Statbel in Belgie)

Vierlingen

Een geboorte van een drieling is een zeldzame en bijzondere gebeurtenis, de geboorte van een vierling is dat nog veel meer. Zonder vruchtbaarheidsbehandelingen is de kans op een vierling ongeveer één op 500.000 tot één op 1.000.000.

In Antwerpen werd in de periode van 1844 tot 1950 één vierling geboren. Op 2 mei 1868 kreeg het echtpaar Johannes van de Moer en Maria Somers, woonachtig in de Congresstraat, een vierling, bestaande uit vier meisjes: Maria Eugenia, Amalia Gabriëla, Melania Francisca en Celina Joanna.

In Het Handelsblad van 5 mei 1868 werd uitgebreid bericht over deze gebeurtenis:

Een vierling

Wij hebben gisteren gesproken van eenen vierling, waarvan Mad. Vande M(oer), wonende in de Kongresstraat, is bevallen. Die kinderen zijn gisteren namiddag, ten 4 ure, in de St. Willebrordskerk gedoopt door den eerw. Heer Adriaenssens, onderpastoor dier kerk. […] Gedurende de doopplechtigheid was de gansche St. Willebrordskerk met volk opgepropt. […] Vier rijtuigen, welke 17 personen, waaronder de vader, bevattenden, voerden de kinderen naar de kerk.

Op weg naar de kerk had er, als het ware, eene ovatie plaats; verschillende personen stonden op de daken en al de vensters werden geopend, om de vier nieuwgeborenen te begroeten. De kinderen, met hunne bakers, werden onder het gelui der groote klok naar de kerk gevoerd en toen de plechtigheid geëindigd was, vroegen talrijke vrouwen om de kinderen te zien, iets wat welwillend werd toegestaan.

Bij het verlaten van de kerk werd de vader de hand gedrukt door M. Verbeeck, herbergier in de Carnotstraat; deze wenschte hem proficiat met de volgende woorden: Gij zijt mijn meester, want ik heb slechts een drijling gehad en gij hebt een vierling.

De bevolking van St. Willebrords heeft die buitengewone plechtigheid met groote deelneming bijgewoond.”

Het moge duidelijk zijn dat deze zeldzame gebeurtenis voor veel emotie en consternatie zorgde. De blijdschap over deze bijzondere geboorte veranderde al snel in droefheid. In ruim twee maanden tijd overleden alle vier de meisjes. In het doodsoorzakenregister zijn hun doodsoorzaken te lezen: Celina overleed als eerste negen dagen na de bevalling aan ‘faiblesse de naissance’ (aangeboren zwakheid) evenals Amalia een dag later; Maria overleed kort daarna, achttien dagen oud, aan ‘muguet’ (spruw) en na twee maanden en zeventien dagen overleed tenslotte ook Melania aan ‘enteritis’ (gastro-enteritis).

Foto van een Amerikaans gezin met vierling (Agatha, Alawisha, Agnis, en Adaline Newton met ouders, geboren 14 februari 1890 (Bron: Facebook: History Season)

Meerlingen doorheen de geschiedenis

De geboorte van een meerling is altijd iets bijzonders. In sommige culturen hebben tweelingen een speciale status. In het verleden werden meerlingen gezien als een tussenvorm tussen deze wereld en de volgende, ze werden aanbeden en vervolgd.

De oudste gekende tweeling werd gevonden in een 31.000 jaar oude dubbelgraf op een Paleolithische opgraving op de Wachtberg in Krems, Oostenrijk. Het DNA-onderzoek wees uit dat het om een eeneiige, mannelijke tweeling ging, waarvan één kind overleed vlak na de geboorte. Het andere kind overleed 50 dagen later en werd in hetzelfde graf als zijn broer geplaatst. Dit is een unicum voor het Paleolithicum, wat erop wijst dat de ouders vonden dat de twee jongens bij elkaar hoorden.

Tweelingen werden vaak geacht de strijd tussen goed en kwaad te belichamen. In de Griekse mythologie bestuurden de tweelinggoden Apollo en Artemis de zon en de maan. Maar denk ook aan Castor en Pollux, of aan de misschien wel beroemdste historische meerling in de geschiedenis, Romulus en Remus; de tweelingbroers die zogezegd werden opgevoed door een wolvin en die de Romeinse staat stichtten.

In sommige culturen waren meerlingen een goed voorteken en kondigden ze welvaart en voorspoed aan, in andere werden ze gezien als gevaarlijk. In sommige Afrikaanse landen worden ze gezien als een slecht voorteken en worden ze gedood. In de meeste Afrikaanse lanen zijn kinderen heel welkom. In Nigeria, Mali, Togo en Congo staan zelfs bekend om het grote aantal meerlingen. Bij de Yoruba, een stam in Nigeria, zijn 45 van de 1000 geboortes tweelingen. De verklaring voor dit hoge aantal is een juiste combinatie van genen, hormonen en voedsel. Het hoofdvoedsel bij de Yoruba is de yam (een wortelknol) en deze zou stoffen bevatten die lijken op het voortplantingshormoon.

In Europa zijn de talrijke schilderijen, theaterstukken en studies over tweelingen getuige van de fascinatie voor meerlingen doorheen de tijden. Shakespeare gebruikte tweelingen in meerdere van zijn stukken. In de Comedy of Errors laat hij een tweeling misleidend van identiteit wisselen. Hij was overigens zelf vader van een tweeling. Met de ontwikkeling van de moderne wetenschap werden twee- en meerlingen ook gewenste studieobjecten. Dat is vooral zo in het nature-nurture debat, dat bestudeert in welke mate mensen genetisch zijn bepaald en in welke mate onze opvoeding ons maakt tot wie we zijn.

Het krijgen van een meerling is altijd en ook vandaag nog een speciale gebeurtenis, daarop is de geboorte van de drieling in de Schuitstraat of de geboorte van de vierling in de Kongresstraat geen uitzondering.

Conclusie

De kans op een drieling is uitermate klein. Voor 1975 was de kans ongeveer één op 10.000 geboorten, zo’n 100 maal kleiner dan de kans op een tweeling. Vanaf 1975 begon het percentage meerlingen in het algemeen en dus ook van drielingen te stijgen. Voornamelijk door toepassen van vruchtbaarheidsbehandelingen. Momenteel is de kans op een drieling ongeveer drie op 10.000 geboorten.

De sterfte onder drielingen geboren in Antwerpen in de negentiende eeuw en begin twintigste eeuw was bijzonder hoog. Slechts 37 procent van de kinderen van een drielinggeboorte waren één week na de bevalling nog in leven, en minder dan 10 procent na één jaar. De in 1903 in de Schuitstraat geboren drieling vormde daarop wel een uitzondering. Eén week na de bevalling waren alle drie de kinderen nog in leven. Maar zoals zoveel kinderen in die tijd overleden alsnog twee van de kinderen aan bronchitis. Dat het derde kind vermoedelijk in leven is gebleven is ook bijzonder. Van alle bekende drielingen in de periode 1820 – 1932 haalde slechts vier procent het tweede levensjaar.

Bibliografie